Zo’n anderhalf jaar geleden viel ik midden in een documentaire over een zonderlinge fotograaf, Mike Disfarmer (geb. Mike Meyer, 1884-1959). Hij was neergestreken in Herber Springs, een kleine agrarische gemeenschap in Arkansas waar hij zijn studio opende. Gedurende veertig jaar zou hij daar portretten maken. Tijdgenoten herinneren zich Disfarmer als een wat stugge en onvriendelijke man met weinig tact. Een fotosessie bestond uit voor een doek staan en vaak was de foto al genomen voordat je er erg in had. De resultaten? Statische foto’s van serieus kijkende mensen. Hier en daar een mondhoek die opkrult. Soms in sportkleding. Of in Uniform. Of in werkkleding. Met het hele gezin. Met geliefde. Met vrienden of met huisdieren. De foto’s an sich zijn naar mijn idee niet bijzonder, maar wel innemend. Ik denk dat daar ook de kracht van Disfarmer zit, al vraag ik mij af of hij dat zelf ook zo heeft bedoeld of heeft ervaren omdat hij ruim na zijn dood naam en faam heeft gemaakt. FOAM Fotografiemuseum Amsterdam wijdde er een tentoonstelling aan. En ik ging er heen.
Een prachtige tentoonstelling. Rauw. Net zoals zijn foto’s. Hier en daar een tekstje, maar veelal zonder naam of jaartal. De portretten zijn luikjes naar het verleden, naar de Grote Depressie en de Tweede Wereldoorlog. Een fotoserie raakt mij. Een man valt op. Hij heeft een uniform aan. Eerst staat hij met zijn vrouw. Dan met zijn kinderen. Weer eentje met wat op een broer lijkt te zijn, of misschien is het wel zijn oudste zoon en dan weer eentje met zijn gezin en misschien ook wel zijn ouders en broers. De foto’s hebben geen tekst of jaartal. Maar ik heb een verhaal in mijn hoofd. Zou deze man met zijn gezin op de foto zijn gegaan zodat hij een herinnering kon meenemen als hij naar het front gezonden werd? Of misschien wilde hij wel een herinnering achterlaten voor het geval hij niet meer zou terugkomen. Ik ben onder de indruk en eventjes stil.
De tentoonstelling Disfarmer, the Vintage Prints is nog tot 5 juni 2016 te zien bij FOAM.